Personen
Abdis Anna Maria Catharina van Dun (1737-1813)
-zuster Siarda-
Abdis Anna Maria Catharina van Dun werd in Antwerpen geboren op 31 maart 1737, als tweede kind van notaris en procureur Joannes Baptist van Dun (Hilvarenbeek 1697-Antwerpen 1778 - begraven in de O.L.Vrouw Kathedraal van Antwerpen.
Zij was een zuster van notaris Joannes Franciscus van Dun (1733- ), schepen en gemeenteraadslid en Antwerpes burgemeester Joannes Josephus van Dun (1750-1824), en van kanunnik S.J. Petrus Joannes Josephus van Dun (1745-1824) (zie aldaar)
Ingevolge de toen volop aan de gang zijnde verfransing vinden we haar naam later terug als Marie Cathérine.
Op 41-jarige leeftijd werd zij benoemd tot priorin van het invloedrijke én rijke Norbertinessenklooster Leliëndael, dat toen reeds meer dan 500 jaar bestond.
Het werd namelijk in 1233 gesticht op het grondgebied van Hombeek (nu deelgemeente van Mechelen), aan de oevers van de Zenne, nadat pastoor Lambertus van Hombeek "zyne goederen aan Wouter Berthout IV opdroeg op voorwaarde van er en klooster ter ere van O.L.Vrouw mede te stichten"
Het oorspronkelijk klooster O.L.Vrouw van Leliëndael ontstond in de XIIIde eeuw in Hombeek, nu een deelgemeente van Mechelen, doordat pastoor Lambertus van dit dorp “zyne goederen aen Wouter Berthout de IV opdroeg, op voorwaerde van er een klooster ter ere van O.L.Vrouw mede te stichten”.De goedkeuring tot oprichting werd gegeven in 1233.
Nadat het klooster in 1572 door Spaanse soldaten geplunderd werd en in 1580 door de geuzen verwoest en platgebrand, vluchtten de zusters naar Keulen.
In 1585 kwamen ze echter terug, waarna zij zich aanvankelijk in de Begijnenstraat in Mechelen vestigden en na de voltooing van de eerste nieuwe kloostergebouwen, in 1602, in de Bruul, tussen de huidige winkelstraten de Bruul en de IJzerenleen.
Sinds 1636 was de proost van het klooster Leliëndael een regulier kannunik van de abdij van Tongerlo. Door de hulp van deze abdij kon men beginnen met grootse bouwwerken zodat de kerk in 1674 voltooid kon worden.
Het plan hiervoor was gemaakt door de vermaarde Lucas Fayd’herbe.
Het O.L.Vrouwbeeld met de engelen, dat het hoogaltaar bekleedt, werd gemaakt door Arthur Quellyn, terwijl het schilderij boven het altaar dat Augustinus en Norbertus voorstelt, geschilderd werd door P.Tyssens, een leerling van Rubens.
In het nieuw gebouwde klooster werden o.m. de stenen verwerkt die van de muren van het oude, verwoeste klooster afkomstig waren.
Tussen 1687 en 1715 werd een vernieuwde voorgevel gebouwd door de zoon van Lucas Faid’herbe.
Op bovenstaande foto's merkt men links de gevel van de kerk en rechts de inrijpoort van het toenmalige klooster Leliëndael in de Bruul te Mechelen.
De Norbertinessen waren een contemplatieve (beschouwende) tak van de kloosterorde der Premonstratenzers. Ze waren zeer rijk en hadden, in de periode dat Anna van Dun priores werd, in mei 1778, een jaarlijks inkomen van 20.080 florijnen, gedeeltelijk voortkomend van een uitgezet kapitaal van 330.000 florijnen, en gedeeltelijk uit de opbrengst van hun domeingoederen.
Tussen 1778 en 1780 liet Anna van Dun het kapitaal aangroeien met zomaar eventjes 28.000 florijnen. Als men weet dat de waarde van een herenhuis toen op ongeveer 7.000 florijnen werd geschat ....
De Verlichte politiek van het Oostenrijks bewind was echter al een poos zwaar roet in het eten aan het gooien. Toen de Zuidelijke Nederlanden in 1748 namelijk terug onder het bewind van de vrome Habsburgse keizerin Maria Theresia van Oostenrijk waren gekomen, neigde deze, onder invloed van de Verlichting, meer en meer over tot de mening dat de Kerk nog slechts een instelling van algemeen nut moest zijn, die als voornaamste taak had de mensen beter te maken in de aardse zin van het woord, en dus ondergeschikt aan de Staat.
Maria Theresia begon de uitbreiding van de kerkelijke eigendommen tegen te gaan en onderwierp de bestaande aan zware taksen. De tegenkantingen namen nog toe onder het bewind van haar zoon "keizer-koster" Jozef II.
In 1781 moest Anna van Dun aanvankelijk een subsidie storten voor een deel van de aanleg van het koninklijk park te Brussel.
Op 28 december van dat jaar werd besloten dat zij een bedrag van 5.000 florijnen diende te storten voor de urbanisatiewerken in Brussel.
Eén maand na de storting van dit bedrag, op 27 maart 1782, verscheen een verordening (plakkaat) waarbij haar klooster, samen met nog 164 andere, werd opgeheven.
Een jaar later, op Paasmaandag 21 april 1783, werd de kloosterkerk gesloten. Op 25 juni verliet een een deel van de 35 kloosterzusters het klooster en op 1 juli werden de 20 nog resterende zusters verjaagd.
Een aantal schilderijen werd verkocht aan de kerk van O.L.Vr. over de Dijle; zo ook het grote doek van Ehremberg, dat eens in het koor van Leliëndael hing. In 1834 keerde dit echter daarnaar terug.
Het huisraad, de meubelen, en enkele kerkornamenten werden in augustus publiek verkocht. Het zilverwerk werd overgebracht naar De Beurs in Brussel om daar ver-kocht te worden, en een dertigtal schilderijen werd in een depot in Brussel opgeslagen.
In december 1784 werden de 250 (!) nog resterende schilderijen publiek verkocht, en er werden plannen gemaakt om het klooster om te vormen in een bakkerij.
De communauteit van de Ursulinen, een kloosterorde die nog niet afgeschaft was, en ondergebracht was in de aanpalende gebouwen, kreeg de opdracht om te verhuizen naar de gebouwen van het klooster Leliëndael "daar men die niet in een magazijn of kazerne wilde veranderen, gelet op de fraaiheid van de kerk".
In de scheidingsmuur tussen de twee kloosters werd in 1786 een gat gemaakt en op enkele weken tijd verhuisden de Ursulinenzusters hun inboedel naar het klooster Leliëndael.
Tijdens het bewind van De Verenigde Belgische Staten deden de verjaagde Norbertinessen, die zowat overal verspreid waren, een poging om hun kloostergemeenschap nieuw leven in te blazen en verenigden zij zich daarvoor in de Mechelse refugie van Tongerlo.
Toen echter tijdens de Oostenrijkse Restauratie, nog geen jaar later, de Oostenrijkers terug aan het bewind kwamen, werd deze poging in de kiem gesmoord.
Tijdens de Tweede Franse Bezetting in 1798 werden ook de Ursulinnen verplicht Leliëndael definitief te verlaten.
In 1808 tenslotte werd het klooster samen met de bijhorende kerk voor meer dan 1 miljoen pond als 'nationaal bezit' verkocht aan La Comission des Hospices Civils -Commissie van Burgerlijke Armenzorg (ook genoemd de administratie van burgerlijke godshuizen) van de stad Mechelen.
De daaropvolgende jaren verkocht deze de nog aanwezige kerkelijke ornamenten aan de kerkfabriek van de Sint Romboutskathedraal.
en verhuisden onder andere de prachtige wit marmeren communiebank, vervaardigd door A.Quellin de Jongere, en de rijkelijk gesculpteerde eikenhouten preekstoel naar de Sint-Rombouts-kerk, waar ze nu nog altijd te bewonderen zijn
(zie onderstaande foto's).
De gesculpteerde beelden onderaan de preekstoel beelden de patroonheilige Norbertus uit die zich bekeert nadat hij van zijn paard was gevallen.
De preekstoel die in de kerk van het klooster Leliëndael tegen de wand stond werd in de Sint-Romboutskathedraal heropgebouwd rond een zuil .
Een deel van de zusters vond een onderkomen bij familie of vrienden in Mechelen, terwijl anderen een onderkomen vonden in Lier en in Diest. Nog anderen vonden na enige tijd onderkomen in het begijnhof in Mechelen. De laatsten hiervan stierven tussen 1809 en 1828.
Nadat abdis van Dun met de andere zusters uit het klooster was verdreven, vond ze uiteindelijk een onderkomen in het Begijnhof in Lier, waar ze samen met enkele anderen een soort intern samenlevingsreglement opstelde
Haar overlijden, op 20 oktober 1813 te 22u30, staat aldaar opgetekend in het register van de Lierse Begijnhofkerk.
De laatste overblijvende Norbertinesse van Leliëndael, zuster Anna Dimphna Tondeur, overleed in 1829 in Diest.
Wat betreft de verdere geschiedenis van het klooster, de klooster-kerk en de inboedel:
La Commission des Hospices Civils herbergde in de gebouwen een weeshuis (bij de Mechelaars bekend als “den Hospice”).
De kerk zelf werd door tussenmuren in verschillende ruimten verdeeld waarin ondermeer een schrijnwerkeratelier, een magazijn, een ziekenhuis een een slaapzaal voor ouderlingen werden ondergebracht:
In 1834 werd de Theologische faculteit van de Katholieke Universiteit Leuven heropgericht in het aanpalende huis. De Commissie liet de universiteit gebruik maken van de kerk van Leliëndael op voorwaarde dat de wezen en ouderlingen de diensten mochten bijwonen.
Toen de universitaire afdeling in 1836 definitief naar Leuven verhuisde werd zij opgevolgd door het klein Seminarie van de Afrikaanse Missieën van de Witte Paters van Afrika, die voortaan gebruik maakten van de kloosterkerk.
In 1900 namen de Jezuïeten hun gebouwen over en kochten ook de aanpalende kloosterkerk.
Om die meer toegankelijk te maken vanaf de straatkant lieten zij een grondige restauratie uitvoeren.
Het hoofdaltaar werd verplaatst naar de tegenoverliggende zijde, terwijl ook de gevelversiering verdween.
De kerk is nu nog altijd eigendom van de Jezuïeten, de kloostergebouwen bleven eigendom van de Commissie, later Commissie van Openbare Onderstand en nu O.C.M.W. (Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Werk).
Het weeshuis en een deel van het bejaardenhuis deden in de 2de helft van de 20ste eeuw dienst als politiekantoor, maar worden nu, na nogmaals een grondige restauratie gebruikt door de verschillende OCMW-diensten.
De foto's hieronder tonen links de kerk die sinds begin 1900 eigendom werd van de Jezuïeten. Daarnaast een deel van het binnenhof van het oude klooster Leliëndael in de Bruul te Mechelen. Op dit ogenblik is de Mechelse OCMW-administratie ondergebracht in de kloostergebouwen, heropgebouwd na vernieling door een bom op 10 mei 1940.
Schatten van het klooster Leliëndael in andere Mechelse kerken
In de Sint Katelijnekerk:
De klok van de kloosterkerk, met inscriptie Norbertus Leliëndael hangt nu in de toren van de St.Katelijnekerk.
In de kerk van O.L.Vrouw over de Dijle:
Twee schilderijen
In de Sint Romboutskathedraal:
-de prachtige marmeren communiebank met in de middenmedaillon de afbeelding van de heilige Norbertus en een religieus die het H.Sacrament aanbidden, bevindt zich “voor de kapel van Zellaer achter het hoogaltaar”
De maker van deze communiebank is onbekend, sommigen schrijven ze toe aan Arthur Quellin de Jongere, anderen aan Fayd’herbe.
-de prachtig gesculpteerde preekstoel
-twee grote marmeren medaillons bekroond door loofwerk in de kapel van Zellaer,
-de houten kerkgestoelten van de religieuzen die echter later door nieuwe werden vervangen.
-drie basreliëfs, toegeschreven aan Lucas Fayd’herbe:
-één waar Maria het kindje Jezus aanbiedt aan de H.Norbertus en 6 medegezellen,
-één met Christus aan het kruis omringd met pelgrims,
-één met de stervende Norbertus te midden van religieuzen.
Omstreeks 1813 werd er in de St.Romboutskathedraal een vierde basreliëf aan toegevoegd waarin de H.Rumoldus het geloof verkondigt aan de heidenen. Dit laatste heeft echter niet de kwaliteit van de drie andere.
*Monasticon Belge, Tome VIII, Province d’Anvers, Premier Volume, Centre nationale de recherche d’histoire religieuse, Liège 1992.
*Historische aanteekeningen rakende de kerken, de kloosters, de ambachten en andere stichtingen der Stad Mechelen. Tome II, Malines, J.Schaeffer, +/- 1859.
BIBLIOGRAFIE
- Monasticon Belge, Tome VII, Province d'Anvers, Premier Volume, Centre National de recherche d'histoire religieuse, Liège, 1992.
- Historische aanteekeningen rakende de kerken, de kloosters, de ambachten en andere stichtingen der Stad Mechelen. Tome II, Malines, J.Schaeffer, +/- 1859.
- Telling Antwerpse Bevolking, Jaar IV.
- Culturele Geschiedenis van Vlaanderen, Deel 3, De nieuwe tijd, van 1585 tot 1914, Uitgev. Baart, Deurne/Ommen, 1983.
- Geschiedenis van België en Kongo, Prof. Dr. J.A. Van Houtte en Drs. P Voeten, N.V. Jozef Van In & C°, Lier, 1960.
- Geschiedenis van Antwerpen, kanunnik Floris Prims, Deel 25, N.V. Standaard Boekhandel, Antwerpen, 1947.